Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0737

Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4490 WAO + 06/4491 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zijn de aan de ex-werknemers verstrekte WAO-uitkeringen op goede gronden voor de berekening van de gedifferentieerde WAO-premies meegenomen.


Uitspraak

06/4490 WAO + 06/4491 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2006, 05/3446 en 05/4581 (hierna: aangevallen uitspraken), in de gedingen tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 31 juli 2007. I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft L. van den Heuvel, juridisch adviseur bij Robidus te Zaandam, de hoger beroepen ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting, waar beide gedingen gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007. Appellante heeft zich daar doen vertegenwoordigen door haar genoemde adviseur L. van den Heuvel, terwijl het Uwv is verschenen bij gemachtigde mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 15 december 2003 heeft het Uwv ten laste van appellante de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2004 vastgesteld op 1,80 %. Bij besluit I van 28 december 2004 heeft het bezwaar van appellante deels gegrond verklaard. Beroep hiertegen is uitsluitend aangetekend omdat de ex-werknemers van appellante [L.], [M.] en [F.] ten onrechte in de berekening van de gedifferentieerde WAO-premie voor 2004 zouden zijn betrokken. Volgens appellante zou de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van betrokkenen ( ruim) hebben gelegen na de laatste dag dat zij voor appellante hebben gewerkt. Bij na bezwaar genomen besluit II van 1 september 2005 heeft het Uwv ten laste van appellante de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2005 van 1,33 % bijgesteld naar 1,18%. Tegen besluit II heeft appellante beroep aangetekend met het oog op het betrekken in de berekening van de gedifferentieerde WAO-premie voor 2005 van bovengenoemde ex- werknemers van appellante, zijnde [L.], [M.] en [F.], op identieke gronden. Het beroep richt zich tevens tegen het in de berekening van de WAO-premie van de ex-werknemers J.R.I. [C.], M.Y. [H.], P. [d. B.], M.L. [F.] en A.W. Verhoeve, aangezien hun dienstbetrekking op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag reeds zou zijn beƫindigd. Bij de aangevallen uitspraak ter zake van het besluit I heeft de rechtbank de omvang van het geding beperkt tot [L.], [M.] en [F.] en gemotiveerd aangegeven ook bij gebreke aan tegenbewijs dat betrokkenen in dienstbetrekking stonden tot appellante op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Daarom concludeert de rechtbank dat het Uwv bij de vaststelling van de verschuldigde gedifferentieerde premie over 2004 terecht de aan deze betrokkenen over het jaar 2002 uitbetaalde WAO-uitkeringen heeft meegenomen. Bij de aangevallen uitspraak ter zake van het besluit II heeft de rechtbank ten aanzien van de acht hiervoor vermelde ex-werknemers gemotiveerd aangegeven ook bij gebrek aan tegenbewijs dat betrokkenen in dienstbetrekking stonden tot appellante op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Daarom concludeert de rechtbank dat het Uwv bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie over 2005 terecht de aan deze betrokkenen over het jaar 2003 uitbetaalde WAO-uitkeringen heeft meegenomen. De hoger beroepen betreffen andermaal het in de berekening van de gedifferentieerde premies over 2004 en 2005 betrekken van de in 2002 en 2003 aan de ex-werknemers [L.], [M.] en [F.] en in 2003 aan [C.], [H.], [d. B.], [F.] en Verhoeve verstrekte WAO-uitkeringen en stelt mede het registratiesysteem van het Uwv betreffende ex-werknemers als dezen ter discussie. Verder beoogt appellante het te beslechten geschil in hoger beroep uit te breiden zoals in een bestrijding van een gekozen omstreden fictieve arbeidsongeschiktheidsdag ten aanzien van de ex-werknemers J.F. [S.], A.A. [R.] en E.C. [B.]. De Raad overweegt het volgende. De Raad acht de uitbreiding van het geschil door appellante in hoger beroep niet aan de orde en hij acht het in overeenstemming met een goede procesorde de omvang van het geding als uitgangspunt bepaald te zien tot de consistent in de procedure exclusief opgeworpen vraag of de in 2002 aan de drie hiervoor genoemde ex-werknemers en in 2003 aan de acht hiervoor genoemde ex-werkenemers verstrekte WAO-uitkeringen op goede gronden voor de berekening van de gedifferentieerde WAO-premies over 2004 en 2005 zijn meegenomen. De Raad beantwoordt die vraag, evenals de rechtbank, in bevestigende zin. De Raad oordeelt dat, behoudens door appellante aan te tonen onmiskenbare concrete feiten, organisatorisch ook in relatie tot de uitzendbranche niet anders kan worden gewerkt in de uitvoeringspraktijk dan op een wijze waarbij het door meldingen sociale verzekering juist ook van werkgeverszijde gevoerde registratiesysteem van het Uwv in principe bepalend is voor het antwoord op de vraag of werknemers op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag bij appellante in dienstbetrekking waren. In dit licht bezien kan het alsnog in geding brengen van loonstroken en werkbriefjes naar het oordeel van de Raad, wat daarvan overigens zij, niet zonder meer leiden tot een aanname van het tegendeel van hetgeen uit evenbedoeld systeem rechtstreeks voor betrokkenen valt af te leiden. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraken. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) D. Olthof.